Uit de verf: Anne Muller

In de serie 'Uit de verf' belichten we kunstenaars uit de kunstcollectie van provincie Gelderland.

Als jong meisje begon Anne Muller aan een modeopleiding, maar die maakte ze niet af. Het was voor haar moeilijk om zich te uiten. Pas op latere leeftijd begint ze met schilderen. Het wordt voor haar een medium waarmee ze haar binnenwereld zichtbaar maakt. Een binnenwereld die getekend is door de Tweede Wereldoorlog. In 1942, toen Anne Muller anderhalf was, waren de oorlogsdreigingen zo groot, dat er voor haar Joodse ouders niets anders op zat dan haar onder te brengen bij een onderduikgezin. Anne verbleef bij drie verschillende gezinnen. Het zou tot haar vierde duren voor ze, na een lange zoektocht, herenigd werd met haar ouders. Haar vader schreef alles op en Anne schildert erover.  

Ik bezoek haar in het najaar van 2023, niet zo lang na 7 oktober, de dag dat er vanuit de Gazastrook raketten op Israëlische plaatsen zijn afgevuurd. We zitten aan een tafel in haar woonkamer, zorgvuldig ingericht met haar eigen schilderijen en designklassiekers, een boekenkast vol monografieën van kunstenaars die ze bewondert, maar ook met glaswerk van Copier bijvoorbeeld.  

Ik leg haar de eerste vragen voor, ontleend aan de Questionnaire de Proust, een vragenlijst die de Franse dichter Marcel Proust in 1885 voor het eerst beantwoorde en die daardoor legendarisch is geworden.  

Tekst: Gabrielle de Nijs Bik 

Wat is je favoriete karaktereigenschap? 

“Wat een vraag! Ik ben gul, ik geef graag. Ontvangen vind ik lastiger. Hoewel ik ook heel blij kan zijn als ik iets krijg, vooral als het een verrassing is.” 

Wat is je favoriete bezigheid? 

“Dat is schilderen en accordeon spelen. Ik vind het alle twee even fijn. Na 7 oktober is dat een hele tijd stil komen te staan. De oorlog Hamas-Israël zit me in de weg. De laatste tijd lukt het weer een beetje om te spelen en te schilderen. Ik ben verrast over kleine stukjes in een schilderij of een muziekstuk. Zelden over het geheel, maar over kleine stukjes die lukken of waar ik verrast ben over wat ik ervan gemaakt ben. Daar geniet ik enorm van.” 

Welk natuurlijk talent zou je willen hebben? 

“Een absoluut gehoor! Zodat ik alles kan spelen wat ik hoor. Mijn zusje heeft dat en twee van mijn kinderen, maar ikzelf niet. Ik hoor wel meteen wat het is, maar kan het niet naspelen. Heel frustrerend vind ik dat. Ik ben pas na mijn zestigste accordeon gaan spelen om die reden, en dan wordt het niks meer.” 

Heb je een held of heldin? 

“Niet één specifiek. Ik denk aan Chaim Soutine, Philip Guston. Ze zijn allebei, net als ik, joods. Maar of dat nu de reden is dat ik ze goed vind? Ooit zag ik van Soutine een heel klein werkje in het Joods Historisch Museum. Ik moest er bijna van huilen. Hij boetseert met verf. Karkassen, je ruikt het bijna. Ik heb geen idee hoe zijn leven verlopen is, maar zijn werk raakt me diep.  

Ik ben ook dol op film, vroeger ging ik in mijn eentje wel eens tijden dagelijks naar de film. De films van Almodóvar bijvoorbeeld. En van langer geleden is Gregory Peck een grote filmheld van mij. 

Met mijn moeder luisterde ik graag naar Mario Lanza en Enrico Caruso. Door haar ben ik die Italiaanse operastemmen gaan waarderen. Mijn moeder had een prachtige stem, ze kende hele opera’s uit haar hoofd. En zondag luisterden we via de radio naar de opera. Mijn vader was dan naar voetbal. En als hij weer thuis was, luisterden we naar GBJ Hilterman.”  

Wat is je huidige gemoedstoestand? 

“Die beweegt tussen verdriet en angst. De wereld verandert. Ik zie dat gebeuren. Er is zoveel haat. Jodenhaat. En ik snap niet goed waar dat vandaan komt. Ik heb in Israël gewoond en ik ben het niet eens met wat daar nu gebeurt. Maar ik snap niet waarom dat leidt tot zoveel haat. Hoe kan je nou een hele bevolkingsgroep haten? Mensen zijn kuddedieren en de haat slaat aan. Aan de andere kant: als ik in de Gazastreek geboren was, had ik dat misschien ook wel gedaan. Als ik me realiseer dat het om een beperkt aantal nare mensen gaat, lukt het me milder te worden. Maar wat kunnen we doen? Ik heb de wereld ook niet in de hand en ben te oud om te strijden. Toch zit ik er middenin.  

Ik denk dat het beschaving is om niet hele bevolkingsgroepen over een kam te scheren. Dan denk ik aan mijn ouders: zij hadden met hun trauma's van de Tweede Wereldoorlog het volste recht om te zeggen dat Duitsers niet deugen. En toch heb ik ze dat nooit horen zeggen.”   

Met welke materialen werk je graag? 

“Met waterverdunbare olieverf, dat vind ik het fijnste. Soms maak ik iets met acrylverf, maar meestal wordt dat te vlak. Het droogt te snel en je kunt er niet nat-in-nat mee werken. Momenteel ben ik maar wat aan het kliederen, het lukt me door de situatie in de wereld niet om iets goeds te schilderen. Aanvankelijk kon ik daar niet van slapen, maar inmiddels heb ik me bij neergelegd. Als ik maar wat doe.”  

Heb je een favoriete kleur? 

“Nee, niet echt. Ik werk met alle kleuren. Roze en turquoise, al moet je met die eerste uitkijken vind ik. Oranje ook wel, maar groen weer minder. Soms gebruikt ik de verf zo uit de tube. Ik ben begonnen met veel grijzen, zoals het grote werk op papier dat jullie hebben gekocht.”

Heb je een bepaald onderwerp in je werk? 

“Mijn werk gaat over mijn achtergrond. Over Joods zijn, over het onderduiken en daarna herenigd worden met mijn ouders. Over familieleden die de oorlog niet overleefd hebben. De foto's uit het familiealbum van mijn ouders zijn vaak het vertrekpunt. Het is een zoektocht naar mijn eigen geschiedenis. Er is afstand nodig van die tijd om erover te kunnen schilderen.  

Ik weet dat ik in de onderduikperiode een beschieting heb meegemaakt, maar kan me niet herinneren of ik bang was. Ik herinner me wel hoe het klonk. Tak tak tak. De oorlog in Israël en Gaza rakelt die oorlogsherinneringen weer in alle hevigheid op.”  

Hoe verloopt je werkproces? 

“Heel verschillend, soms werk ik een week of een dag aan een werk, dan weer 5 minuten. Soms ben ik zo intensief bezig dat ik vergeet te eten. Dan moet ik alleen maar schilderen. Ik snap eigenlijk niet zo goed waarom ik het doe, dat schilderen. Het is zwaar. Maar het móet eruit! 

Ik ga meestal te ver door, dan was het schilderij in een eerdere fase beter.  

Ik werk heel direct, zonder tekening, gelijk op het doek. Dat is heel onorthodox geloof ik, niet zoals je het leert. Van tevoren weet ik nooit wat ik ga maken, vaak komt er een verrassing uit.  

Het is een proces van binnenuit. Moeilijk om uit te leggen. Het is wel wie ik ben. Ik vergelijk het met een geboorte.  

Nu ben ik met een portret van een van mijn zoons bezig. Er zitten al drie andere schilderijen onder, ik krijg hem nog niet.”  

Welk werk zou je nog eens willen maken? 

“Ik ben maar 1.53 meter, maar werk graag groot. Het liefst zou ik nog groter werken: met grote kwasten, een enorm werk. Dat lijkt me wel wat. Ik heb geen idee waar het over zou moeten gaan. Tot nu toe gaat mijn werk vooral over mijzelf, mijn eigen geschiedenis, mijn binnenwereld of over een relatie die ik met iemand heb. Ik ben een egoïstische schilder en ik ben een moeilijk mens voor mezelf. Misschien moet ik eens een schilderij maken dat helemaal abstract is.” 

 

 

Wat vind je het beste werk van jezelf tot nu toe? Waar ben je het meest trots op? 

“Het meest trots ben ik op De Kleine Adolf, dat ik het heb gedurfd om dat te schilderen. Het verveelt mij niet. Ik heb het vrij kunnen schilderen, dat zie je ook aan de losse manier waarop het geschilderd is. De compositie is een beetje vreemd, daar let ik niet op, ik begin gewoon. Trots vind ik een moeilijk woord. Ik ben er tevreden over.”  

Ben je tijdens het maken bezig met de toeschouwer? 

“Nooit. Je doet het voor jezelf, ik ben geen broodschilder. Als ik voor mijn brood had moeten schilderen zag het er misschien wel heel anders uit, misschien was ik dan wel een betere schilder geweest.”  

 

Wat vind je ervan dat je werk is opgenomen in dn de kunstcollectie van provincie Gelderland? 

“GE-WEL-DIG. Daar ben ik zo blij mee! Het is een erkenning voor mij en het is een goeie plek voor mijn werk. Ik hoef me van deze werken niet af te vragen wat mijn kinderen ermee moeten als ik er niet meer ben. En ik krijg er ook nog geld voor. Daar ging het me niet om, maar dat is wel mooi meegenomen. Ik heb er meteen cadeaus van gekocht voor mijn zoons en mijn nichtje.” 

Vind je het fijn om in Gelderland te wonen? Waar zou je nog liever willen wonen? 

“Op dit moment zou ik in Israël willen wonen, nee, ik kan niet in Israël wonen. Ik ben hier geboren en ik ben blij met de huurwoning die ik hier heb. Die krijg je nooit meer. Ik wil hier tussen plankjes weg. 

Gelderland is mooi, Arnhem is een mooie stad, al zijn de mensen een beetje stug. Ik ben geen wandelaar, zeker de laatste tijd niet meer, dus hoewel ik Sonsbeek mooi vind, kom ik er zelden. Ik zit veel in mijn keuken te lezen. Recepten te bekijken van gerechten die ik niet meer kan maken.”  

Vanwege de ongelijke verdeling tussen mannelijke en vrouwelijke kunstenaars in de collectie: vind je daar wat van? Bestaat er volgens jou vrouwelijke en mannelijke kunst? 

“Wat een moeilijke vraag. Mannen zijn wel oververtegenwoordigd. Maar er zijn ook veel goede mannelijke kunstenaars. Voor mij staat kwaliteit voorop, maar ik heb er ook nooit zo over nagedacht. Ik moet denken aan het werk van Amerikaanse schilder Alice Neel (1900-1984), die zichzelf als oudere vrouw naakt, zittend in een stoel portretteerde. Dat durf ik niet. Maar ik zou het wel willen maken. Daar is meer moed voor nodig dan het schilderen van De Kleine Adolf.”