Rogge groeit op in Amsterdam en verhuist later naar Hall, Gelderland, waar hij gaat wonen en werken. Hij is een eigenzinnig man; zo stopt hij met de Rijksacademie om ‘zonder slechte invloeden’ beeldend kunstenaar te worden en verkiest hij te werken met vergankelijke materialen als riet en papier-maché. Vergankelijkheid keert als thema steeds terug: ‘Alles is vergankelijk, kwetsbaar en moet ontbonden worden om tot een nieuwe incarnatie over te kunnen gaan.’
Rogges kunstenaarschap komt voort uit een innerlijke zoektocht waarin verandering de grote constante was. Volume vormt een andere rode draad in zijn oeuvre, ‘alles wat ruimte inneemt kan sculptuur zijn’. Naast sculpturen en installaties maakt hij ook tekeningen en grafiek.